Hoe werk je veilig volgens de norm NEN3140?
Om elektrische installaties veilig te onderhouden en te repareren stel je deze altijd eerst veilig. Zo voorkom je zowel mechanisch als elektrisch gevaar. Maar hoe doe je dat nu? Hoe stel je de installatie veilig?
Er zijn verschillende normen die eisen stellen aan de voorzieningen in de installatie om dit te garanderen, zoals de NEN1010 en de norm NEN3140. In dit artikel bespreken we in een aantal stappen de werkwijze volgens de NEN 3140 over het veiligstellen van een installatie. Stel dat je nog opzoek bent naar componenten of gereedschap voor je elektrische installatie, klik dan hier.
Voordat je gaat werken aan, met of nabij een elektrische installatie moet je het risico, zoals elektrocutiegevaar, brand, explosie, vlambogen en onbedoeld in- en uitschakelen, inschatten.
Risico bij spanning > 50V wisselspanning (ac) en > 120V gelijkspanning (dc)
Deze risico’s zijn doorgaans aanwezig in de elektrische installaties die werken met een spanning > 50V wisselspanning (ac) en > 120V gelijkspanning (dc) in een normale omgeving.
Ook bij installaties met een lagere spanning kan een elektrisch gevaar ontstaan, zoals:
- werken in een brandmeldcentrale met een accu (vlambooggevaar);
- vervangen van een sensor (24 V-signaal) in een omgeving met (explosiegevaar) (Atex);
- in contact met vreemd geleidende delen van een gebouw of machine werken aan de elektrische installatie, of met elektrische arbeidsmiddelen (nauwe geleidende ruimte – elektrocutiegevaar).
In de Arbowet en NEN3140 staat dat werkzaamheden niet mogen worden verricht aan of nabij een elektrische installatie onder spanning. Een uitzondering hierop geldt als:
- de dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van de werkzaamheden is aangetoond, en;
- tot het uitvoeren van deze werkzaamheden uitdrukkelijk schriftelijk opdracht is gegeven door een bevoegde werknemer, oftewel de werkverantwoordelijke (wv), en;
- de installatie geschikt is voor het onder spanning werken, ter beoordeling van de werkverantwoordelijke of de installatieverantwoordelijke (wv en iv), en
- maatregelen zijn genomen om gevaren te voorkomen bij het werk.
Het is in de praktijk uitermate lastig om te motiveren dat er onder spanning moet worden gewerkt. Dus je werkt in principe altijd spanningsloos. Voordat je aan een elektrische installatie gaat werken, moet je de installatie veiligstellen.
Veiligstellen elektrische installatie
Veiligstellen heeft als doel dat de installatie op de werkplek spanningsloos is en blijft tijdens de werkzaamheden. Het veiligstellen bestaat uit 5 stappen die in volgorde moeten worden doorlopen:
- Scheiden
- Beveiligen (tegen opnieuw inschakelen)
- Controleren (of de installatie spanningsloos is)
- Aarden en kortsluiten
- Afschermen (van actieve delen)
De eerste drie stappen zijn van toepassing op alle installaties. Stap 4 en 5 zijn stappen die in bijzonder situaties gelden, zoals medische ruimtes en chemische installaties.
Als er meerdere mogelijkheden tot voeding op een werkplek zijn, dan moeten al deze voedingen worden gescheiden, bijvoorbeeld zowel een stuurstroom als een hoofdstroomketen.
Stap 1: Scheiden
Elke installatie moet zijn uitgerust met toestellen om te kunnen scheiden ofwel veilig te kunnen werken aan het achterliggende installatiedeel. Hier is de installatieverantwoordelijke voor verant- woordelijk. Toestellen waarmee de installatie kan worden veiliggesteld zijn bijvoorbeeld een (last)scheider (zoals een hoofdschakelaar), een installatieautomaat of aardlekschakelaar, of door het verwijderen van een stekker uit een contactstop. Het symbool van een scheider is te herkennen aan het streepje.
Voorbeelden waarbij geen scheiding wordt gerealiseerd:
• Het bedienen van een lichtschakelaar. De schakelaar is bedoeld om alleen de fase-geleider, de stroom, te onderbreken. De nul is daarbij niet verbroken.
• Het verwijderen van drie smeltpatronen in een 230/400 V-installatie. Ook de nulgeleider moet immers worden gescheiden.
• Het bedienen van een enkelpolige installatieautomaat. Ook de nulgeleider moet immers worden gescheiden.
• Het bedienen van een werkschakelaar. Een werkschakelaar moet op
machines aanwezig zijn om mechanische werkzaamheden mogelijk te maken. Afhankelijk van het type (is het een lastscheider?) en de manier waarop deze is toegepast in de installatie, kan hij een scheiding realiseren. De scheiding moet plaatsvinden in het hoofdstroomcircuit en mag niet (alleen) in een stuurstroomcircuit plaatsvinden, zoals vaak wel het geval is. Het schema kan hierin duidelijkheid geven.
Het gedeelte van de elektrische installatie waaraan wordt gewerkt, moet van alle voedingsbronnen zijn gescheiden die een elektrisch gevaar kunnen opleveren. In een laagspanningsinstallatie betekent dit het scheiden van:
- L en N in een 230 V-installatie;
- L1, L2 en L3 in een 400 V-installatie zonder nulgeleider;
- L1, L2, L3 en N in een 230/400 V-installatie.
Stap 2: Beveiligen
Voorkom dat tijdens de werkzaamheden aan de elektrische installatie, deze wordt ingeschakeld. Dit doe je bij voorkeur door het bedieningsmechanisme (waarmee de installatie is gescheiden) te vergrendelen of andere vergelijkbare maatregelen te treffen.
Op het meeste schakelmaterieel kan een clip worden aangebracht. Een slot erop en een waarschuwingslabel erbij voorkomen onbedoeld inschakelen. Alternatieven zijn een dummy voor D- en mespatronen en een slot op een lastscheider.
Stap 3: Controleren
Op of anders zo dicht mogelijk op de werkplek (dus niet alleen in de groepenkast of verdeelinrichting) moet worden vastgesteld of de installatie ook daadwerkelijk spanningsloos is. Dit moet met een dubbelpolige spanningsaanwijzer (Duspol), die voldoet aan nen-en-iec 61243-3.
Andere meetinstrumenten, zoals een multimeter, een voltstick of een spanningzoeker, zijn hiervoor ongeschikt. Een dubbelpolige spanningsaanwijzer kan namelijk, in tegenstelling tot de andere meetinstrumenten, de installatie ontladen.
Let op: voordat een dubbelpolige spanningsaanwijzer wordt gebruikt, moet deze worden beoordeeld en beproefd op een veilige en juiste werking. Het vaststellen dat de installatie spanningsloos is en het ontladen, moet gebeuren tussen alle geleiders op de werkplek (die naar verwachting spanningsloos zijn gemaakt). In een 230/400V installatie betekent dit tien keer meten. In een 230V installatie drie metingen.
Steeds nadat de pennen zijn geplaatst op de actieve delen en/of aarde (PE) moeten beide knoppen met de duim op de Duspol worden ingedrukt. Hierdoor wordt een laagohmige weerstand ingeschakeld en wordt de installatie ontladen.
Meetpennen mogen geen kortsluiting veroorzaken
Nieuw in NEN3140 is dat meetpennen geen kortsluiting mogen kunnen veroorzaken. Het plaatsen van optionele isolerende dopjes op de meetpennen is daardoor bij sommige meetsituaties verplicht.
Let op: Staat er (nog) spanning op een installatie en worden beide knoppen ingedrukt, dan loopt er een stroom, bijvoorbeeld 0,25 A, door de Duspol, die een forse warmte ontwikkeld. Inschakelen mag daarom onafgebroken maximaal 30 s (ed 30s staat vermeld op de Duspol) om overbelasting te voorkomen. Een trilmotor in de Duspol geeft een extra waarschuwing als de installatie live is. Op zoek naar een Duspol? Klik dan hier.
Als bij het meten de handen in de gevarenzone kunnen komen – aan of nabij blanke, niet-aanrakingsveilige geleiders – dan is het dragen van isolerende handschoenen verplicht.
Wij vinden het superleuk als je een reactie wilt achterlaten. Klik op de reactieknop onderaan deze pagina. Alvast bedankt.